Gepubliceerd op 31-08-2018

AFSTAMMEN

betekenis & definitie

(stamde af, is afgestamd), (van personen) van of uit iem. afstammen, van hem afkomen, tot zijn nageslacht behooren in de rechte lijn van iem. afstammen; zij stamt van moederszijde van Cats af;

— (ook van dieren gezegd, hetzij in de ; dierkunde, waar van de afkomst en geslachtsbetrekking der diersoorten sprake is, hetzij in ’t algemeen, waar een bepaald dier als een bijzonder merkwaardig of edel wezen voorgesteld en als met een mensch, vergeleken wordt de hoogere diersoorten stammen van de lagere af; een paard dat van een beroemden volbloed hengst afstamt;
— (van woorden aan welke eene onderlinge familiebetrekking of verwantschap wordt toegekend en bij welke men mede van een stam, wortel enz. spreekt): van een (grond)woord afstammen, of uit een stam afstammen, er van afgeleid zijn door middel van klankwisseling of door aanhechting van voor- of achtervoegsels schot stamt van schieten af, gewicht van wegen, bedoelingen van doel,
— (w. g.) van gebruiken, zeden, toestanden enz., of wel van voorwerpen, waar die een gebruik vertegenwoordigen) van of uit iets afstammen, er zijn oorsprong aan ontleenen, er van afkomstig zijn de rommelpot stamt waarschijnlijk uit de Germaansche wouden af.

< >