AFHAKKEN, (hakte af, heeft afgehakt), door hakken scheiden, afzonderen : een tak van den boom afhakken;
— ijzerwerk afkappen met den schroodbeitel;
— een boom afhakken, vellen door den stam van den tronk af te hakken;
— (plat.) aan de geslachtsdrift voldoen;
— (een slachtbeest) in stukken hakken of snijden;
— alles hakken (b.v. brandhout).