Het begrip afkappen heeft 3 verschillende betekenissen:
1. afkappen - AFKAPPEN, (kapte af, heeft afgekapt), door kappen scheiden, afzonderen : een tak van een boom af kappen; een hond den staart af kappen;
— de kabels afkappen, ze doorkappen en zoodoende van het schip losmaken;
— (smed.) (gedeelten van ijzerwerk of andere metalen) van het bewerkt wordende voorwerp scheiden door middel van beitelvormige snijdende werktuigen, het schroodijzer of den schroodbeitel, afhakken : ijzeren stangen afkappen; ijzerdraad afkappen;
— (van houtgewas met dunne stammen) het vellen door den stam van den tronk af te kappen : een heester bij den grond af kappen;
— (boomstammen of takken) van de uitstekende of buitenste deelen ontdoen door ze weg te kappen: een tak afkappen (van de twijgen ontdoen);
— (spraakk.) bij het spreken of schrijven letters aan het begin of het einde der woorden weglaten (vgl. apocope en aphaeresis), ook : een woord afkappen;
— alles afdoen wat er te kappen valt of zooveel kappen als men noodig oordeelt. AFKAPPING, v. (-en).
2. afkappen - AFKAPPEN, (kapte af, heeft afgekapt), (hoofdhaar) geheel en al kappen.
3. afkappen - AFKAPPEN, (kapte af, heeft afgekapt), (eene open plaats of ruimte) onder een kap of afdak brengen, overkappen.