Gepubliceerd op 12-09-2018

Hakken

betekenis & definitie

Het begrip hakken heeft 2 verschillende betekenissen:

1. hakken - HAKKEN, (hakte, heeft gehakt), houwen, met den scherpen kant van een werktuig (bijl, mes, houweel enz.) op iets slaan en dit daardoor splijten, verdeden of fijnmaken: hout hakken; vïeesch hakken; andijvie hakken; zich in de hand hakken;
— er met de grove bijl in hakken, ruw, driest, verkwistend te werk gaan;
— dat hakt er in, dat kost veel geld;
— onhandig of onhebbelijk snijden: je moet dat brood niet zoo hakken;
— koek hakken, op kermissen; (fig.) den vijand in de van hakken, over de kling jagen, geheel vernietigen;
— door hakken doen ontstaan; eene bijt, een slop in ’t ijs hakken, met de bijl een gat in t ijs maken; een schip uit het ijs hakken, loshakken;
— een hak of houw doen met een Damascener kling hakt men door ijzer; (fig.) op iemand (zitten) hakken, op hem afgeven, op al wat hij zegt aanmerking maken;
— waar gehakt wordt, vallen spaanders, het een is het onvermijdelijk gevolg van het ander.

2. hakken - HAKKEN, (hakte, heeft gehakt), met de hak (houweel of spade) bewerken, losmaken den grond, den tuin, den akker hakken.