AFGEPAST, bn. (-er, meest —), (wev.) (van ; stoffen voor japonnen, tafelkleeden, tafellakens, servetten, handdoeken enz.) zóó vervaardigd, dat ingeweven randen of hoekstukken de grootte van elk afzonderlijk stuk aangeven en niet per meter verkocht wordende;
— (fig.) in de juiste maat af gemeten en berekend;
— (fig.) afgemeten, gedwongen, stijf (van handelingen);
— afgepast geld, juist de waarde, zoo noodig in pasmunt; niets te veel of te weinig. AFGEPASTHEID, v. berekenende deftigheid in bewegingen, gebaren, vormen enz.