Gepubliceerd op 30-08-2018

Afbranden

betekenis & definitie

AFBRANDEN (brandde af, heeft en is afgebrand), door te verbranden van iets weggenomen worden : er is een stuk van den stok afgebrand;

— het geweer brandde af, het pankruit brandde weg zonder dat het schot afging;
— door te branden kleiner of minder worden : de kaars is maar weinig afgebrand;
— door brand vernietigd, vernield, verwoest worden (van gebouwen) : de kerk is afgebrand;
— een afgebrande boer, een boer wiens boerderij door brand vernield is;
— (w. g.) hij is gelukkig afgebrand, heeft meer dan voldoende vergoeding van brandschade gehad;
— door middel van branden wegnemen : eene wrat afbranden; de verf van de deur ook : eene deur afbranden, de verf ervan wegbranden;
— eene kaars afbranden, even aansteken om de bovenste ruwe pit weg te nemen;
— het gras, de stoppel, de heide (ook : het land) afbranden, door te laten branden verwijderen;
— (gew.) het brandmerk op de horens en de hoeven van vee dat op gemeene weiden graast, verwijderen, Zie OPBRANDEN;
— (metaal w.) geharde ijzeren of stalen voorwerpen met kalk insmeren en deze dan boven een kolenvuur laten verbranden, waardoor het metaal minder hard wordt;
— gegoten koperen voorwerpen zwak uitgloeien en in bijtende stoffen indompelen waardoor de oxydatiekorst wordt weggenomen en het voorwerp glansrijker wordt;
— ten tweeden male vertinnen;
— (vuurwapenen) afschieten, afvuren;
— door branden kapot maken : een draad afbranden;
— huizen, schuren enz. afbranden, door brand vernietigen, verwoesten enz.;
— (fig.) een land afbranden, te vuur en te zwaard verwoesten. AFBRANDING, v. (-en).