Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zwaan

betekenis & definitie

m. (...zwanen),

1. geslacht van zwemvogels (Cygnus) met lange, dunne hals die 23 wervels bevat, terwijl die der andere zwemvogels slechts uit 15 of 16 wervels bestaat; in Europa komen drie soorten voor, die wy ook in ons land hebben, als de gewone of knobbelzwaan (C. olor), met een vlucht van 2,60 in, waarvan onze tamme zwaan afstamt; de wilde zwaan (C. cygnus), vlucht 2,50 m., ook deen en in Groningen hoefzwaan genoemd, en de kleine zwaan (C. bewickii), 130 cm gehele lengte; — zwarte of Australische zwaan ; — 2. (fïg.) dichter : de Agrippijnse zwaan, Vondel; de Mantuaanse zwaan, Virgilius; de Thebaanse zwaan, Pindarus ; de zwaan van Kamerijk, Fénelon ;
3. sterrenbeeld (N. halfrond).