Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zelfstandigheid

betekenis & definitie

v. (...heden),

1. het zelfstandigzijn, bestaan op zichzelf; — (rechtst.) dat wat iets tot de bedoelde zaak maakt: dwaling maakt een overeenkomst nietig, indien zij plaats heeft omtrent de zelfstandigheid der zaak (art. 1358 B.W.), de eigenschappen der zaak, waarop het volgens de bedoeling der partijen aankomt;
2. (van pers.) het staan op zichzelf, onafhankelijkheid : zijn zelfstandigheid bewaren, verliezen; tot zelfstandigheid komen;
3. wat op zichzelf bestaat, zaak, omschrijfbaar voorwerp ;
4. stof, substantie: wat is dat voor een zelfstandigheid? ; — samenstellend bestanddeel van iets.