Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Waas

betekenis & definitie

o. g.mv.,

1. nevelsluier, bedekkende laag van fijne druppeltjes of damp ; meest oneig. in toepassing op een sluierachtige bedekking die belet dat men (iets) duidelijk kan zien : een waas voor de ogen krijgen ; het is of er een waas over dat schilderij ligt; — (fig.) oppervlakkige bedekking, zweem : een waas van treurigheid, geheimzinnigheid ;
2. teer, niet-glanzend laagje, aan dauw gelijk, op kersen, pruimen, druiven enz. ; (fig.) 3.het waas der schoonheid, der jeugd, de ongerepte uiterlijke schijn daarvan.