Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Meest

betekenis & definitie

I. bn.,

1. (gew.) grootst, gewichtigst, voornaamst; — (Zuidn.) de meeste van heel de hoop, de grootste van gestalte.
2. in toepassing op het grootste deel van een geheel: zijn meeste geld verdiende hij als directeur;
3. de grootste hoeveelheid uitmakende: met de meeste belangstelling.
4. het grootste deel van een aantal, bijna alle: de meeste van zijn voorgangers.

II. bw.,

1. in de hoogste mate, in 't bijz. in omschrijvingen van een superlatief: de meest verschillende invloeden; — het meest (bij werkw.): het meest van alle dingen stelde zij belang in haar eigen huis.
2. meestal, gewoonlijk: huizen, meest van een verdieping.