Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Damp

betekenis & definitie

m. (-en),

1. (in het gewone spraakgebr.) zichtbaar geheel van fijne zwevende vloeistof deeltjes, in samenhang beschouwd met de zelfstandigheid of massa waaruit het voortkomt: de damp van een kokende ketel; de damp slaat van de paarden af; — nevel; — in fig. verband : als een damp vervliegen;
2. (in natuurk. zin) gasvormige toestand ener stof die bij gewone temperatuur als vloeistof of als vast lichaam voorkomt, al of niet zichtbaar : damp van jodium ; waterdamp is onzichtbaar ;
3. kwade dampen (naar een vroegere zienswijze), gasvormige stoffen die zich door het lichaam verbreidden en de ziekten veroorzaakten ; — iem. de dampen aandoen, hem het leven zuur maken, hem benauwen:
4. rook; gasvormig verbrandingsproduct: wat staat hier een damp ! (tabaksrook); door de damp van het kruit was de vijand niet te onderscheiden; vgl. benzine-, kolen-, kruitdamp.

< >