Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vormen

betekenis & definitie

(vormde, heeft gevormd),

1. de genoemde vorm vertonen, de vorm van de genoemde zaak doen zien : die straten vormen een kruis ;
2. uitmaken, zijn : de Maas vormt de noordelijke grens van Noord-Brabant; het vogelbekdier vormt de overgang van de viervoetige dieren tot de vogels; zij vormen een gesloten kaste;
3. het genoemde als vorm doen ontstaan : een kring vormen, in een kring (gaan) zitten of staan ; — 4. een zekere of de vereiste vorm geven ; als zodanig doen ontstaan : een beeld uit klei vormen ; brood, flessen, figuren vormen ; de mens is gevormd naar Gods beeld ; — met een bijw. bep.: een fraai gevormd gelaat;
5. (van collectiva en onstoff. zaken) samenstellen, maken : een leger vormen ; nieuwe woorden vormen door afleiding en samenstelling ; plannen, ontwerpen vormen ;
6. zich vormen, zich samenstellen, ontstaan: zo vormt zich het veen ; de klei vormt zich uit bezinkingen ; dwaalbegrippen, verkeerde meningen vormen zich gemakkelijk ;
7. innerlijke, geestelijke of zedelijke gestalte geven: de jeugd, jonge harten vormen; hij was gevormd in de school van het leven; — de smaak, iemands karakter vormen, geleidelijk ontwikkelen.