Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Voort

betekenis & definitie

I. bw.,

1. (veroud.) dadelijk, terstond: ik kom voort bij u;
2. in de richting naar voren, verder: wij moeten nog voort; ik kan niet voort, niet verder (inz. met het werk); en zo voort (enzovoort); — (in perfectieve opvatting) weg, vertrokken: de schuit, de trein is voort; hij is voort, verdwenen ;
3. (Zuidn.) van nu voort, van nu af aan;

II. tw., voort, in de spreekt, vort/ vooruit, verder, weg ! — Voort vormt met werkw. scheidbare samenstellingen, waarin het meestal een voortduring te kennen geeft; voor de vervoeging dier werkw. zie men bij de enkelvoudige ; alleen de voornaamste zijn opgenomen.