o.,
1. (w. g.) tegenwoordigheid;
2. bestaan, inz. leven; het aanzijn geven (aan iem. of iets), in het leven roepen; — het aanzijn verschuldigd zijn, te danken hebben, ontlenen enz., in het leven geroepen zijn door; — (dicht.) in het aanzijn, tot aanzijn roepen, doen bestaan, scheppen.