Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vestigen

betekenis & definitie

(vestigde, heeft gevestigd),

1. gronden bouwen : zijn hoop op God, op iets of iemand vestigen ; een nieuwe leer, een staatsvorm vestigen, stichten; — vast maken of doen zijn, vastleggen : een rente op iemands hoofd vestigen; — tevens met gedachte aan richten: de ogen vestigen op ; de aandacht op iets vestigen ; — ook wederk.: aller ogen vestigden zich op hem ;
2. nederzetten : zijn verblijf ergens vestigen, er gaan wonen ; inz. wederk. zich ergens vestigen ; de maatschappij is gevestigd te A., heeft daar haar hoofdzetel; — zich als geneesheer vestigen, praktijk gaan uitoefenen;
3. oprichten, inrichten : deze zaak is in 1860 gevestigd (in wettel, zin : het doen aanvangen van de uitoefening van een bedrijf ten aanzien van het publiek).