Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STICHTEN

betekenis & definitie

(stichtte, heeft gesticht),

1. bewerken dat iets tot stand komt; oprichten: een kerk, een klooster, een weeshuis, een hogeschool stichten: een kolonie stichten: een rijk, een vereniging stichten;
2. aanleggen, veroorzaken, teweegbrengen, verwekken, brouwen: goed, kwaad, nut stichten; verwarring, vijandschap, vrede stichten; brand stichten;
3. iem. in godsdienstig of zedelijk opzicht opbouwen of verheffen: in de vereiste (verheven) stemming brengen: de mensen worden in de kerk gesticht; dit boek sticht; stichtend met iem. spreken;
4. oneig. in de zegsw. niet over iets gesticht zijn, er over ontstemd zijn.