Wat is de betekenis van vestigen?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vestigen

vestigen - Werkwoord 1. stichten, beginnen, oprichten Een kantoor vestigen. 2. richten. De aandacht vestigen. 3. (refl) zich ~ (van personen): er gaan wonen Zij vestigden zich bij de grootouders....

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vestigen

vestigen - regelmatig werkwoord uitspraak: ves-ti-gen 1. een praktijk beginnen ♢ hij heeft zich als arts gevestigd 2. erop richten ♢ alle ogen waren op mij gevestigd ...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vestigen

v.; zich ergens —, jin earne nei wenjen sette, jin earne fêstigje, delsette.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vestigen

(vestigde, heeft gevestigd), 1. gronden bouwen : zijn hoop op God, op iets of iemand vestigen ; een nieuwe leer, een staatsvorm vestigen, stichten; — vast maken of doen zijn, vastleggen : een rente op iemands hoofd vestigen; — tevens met gedachte aan richten: de ogen vestigen op ; de aandacht op iets vest...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vestigen

vestigde, h. gevestigd (vast maken of doen zijn): zijn verblijf ergens vestigen, er voorgoed gaan wonen; deze maatschappij is gevestigd te A., heeft haar zetel; fig. zijn hoop op iets vestigen, gronden; de blik, de ogen vestigen op iets, de aandacht op iem. vestigen, richten; refl. zich ergens vestigen, er gaan wonen; zich vestigen als geneesheer,...

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vestigen

('vestəgən) (vestigde, heeft gevestigd) 1. gronden, bouwen, stichten : een ziekenhuis -. 2. stellen ; zijn hoop op God -. 3. op-, inrichten : deze zaak is in 1780 gevestigd. 4. vaststellen : een rente op iemands hoofd -. 5. richten ; de ogen op iemand. 6. voorgoed nemen : zijn verblijf ergens -. 7. tot stand brengen : een nieuw snelheids...

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vestigen

(vestigde, heeft gevestigd), gronden, bouwen: zijn hoop op iemand stichten: een leerstoel vestigen; nederzetten: zijn verblijf ergens vestigen, er gaan wonen; zich ergens vestigen; m.n. ergens een zelfstandig beroep gaan uitoefenen: zich als arts, als advocaat vestigen; vastleggen: een hypotheek vestigen (op); richten: de aandacht op iets vestigen...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Vestigen

= vast maken, een vaste plaats geven, evenals bevestigen, overgankelijk, als gaan (intrans.) en begaan (trans.; een weg begaan); ook bet. bevestigen: voor vast, vaststaand verklaren : de waarheid bevestigen.