(vertelde, heeft verteld),
1. zich vertellen, zich in het tellen vergissen ;
2. mondeling mededelen : de knecht vertelde Isaak alle de zaken, die hij gedaan had (Gen. 24 : 66); dat heb ik je toch verteld? — iets verder vertellen, aan anderen overbrengen wat men vernomen heeft; vertel eens, wat zou je graag willen hebben ? zeg het eens ;
leugens vertellen, onwaarheid spreken ; — dat hoef je mij niet te vertellen, dat weet ik ook wel;
3. in verhaaltrant mededelen, verhalen : iem. een verhaal, de geschiedenis, sprookjes vertellen ; — abs.: een onderwijzer moet goed kunnen vertellen ;
4. niet veel te vertellen hebben, niet veel in te brengen, niet veel gezag hebben ; (ook) erg stil zijn, niet veel zeggen.
