(zei vaarwel, heeft vaarwelgezegd),
1. (eig.) met,,vaarwel” groeten bij het afscheid; — (ook) afscheid nemen: hun jongste afscheid, toen zij elkaar voor lange tijd hadden vaarwelgezegd;
2. alle gemeenschap (met iem.) verbreken;
3. (van zaken) verlaten: de balie die ik voor altijd vaarwelzeg; — de krijgsdienst vaarwelzeggen;
4. (iets) laten varen, er van afzien, er zich verder niet mee inlaten: de studie vaarwelzeggen.