(lit.t.),
I. tw., eig. het ga u wel, afscheidsgroet: vaarwel, mijn vriend, mijn dierbaar vaderland; vaarwel wuiven;
II. zn. o.,
1. (eig.) de onder I. genoemde groet: iem. het laatst vaarwel toeroepen, afscheid van hem nemen;
2. (oneig.) afscheidsgroet: ’t vaarwel der zwaluw;
3. (oneig.) afscheid: menig droef vaarwel.