Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Groeten

betekenis & definitie

(groette, heeft gegroet), (bij ontmoeting, aanspreking enz.) een heilwens tot iem. richten: wees gegroet, heil u! in 't bijz. als naam (naar de eerste woorden) van een R.-K. gebed; — met een gebaar (hoofdknik, het lichten van de hoed enz.) iemand die men ontmoet eerbied of de burgerlijke beleefdheid betonen : de pastoor groeten; bij het voorbijgaan groette hij mij niet; met het vaandel groeten ; — goedendag zeggen : hij groette, mij vriendellijk ; — vaarwel zeggen: ik heb de eer u (of het gezelschap) te groeten beleefdheidsformule bij het afscheid nemen; — ik groet je!, ik wil niet verder met u praten; — groet ze maar, die u te machtig zijn, gezegde bij het kaartspel als men een ingelegde troef niet kan overtroeven ; — (aan het slot van een brief) gegroet van uw zuster A.; — iem. doen, laten groeten, hem door bemiddeling van een derde de groeten laten doen, ten blijk dat men hem of haar in liefde of met belangstelling gedenkt: wees zo goed uw moeder van mijnentwege te groeten; vader laat u groeten ; — (Zuidn.) iem. groeten met handen en voeten, (scherts.) afscheid van hem nemen; ook : hem een pak slaag toedienen : (dicht.) begroeten, aanschouwen : men groette dra de mond der Maas ; — iemand als (of voor) koning groeten, als zodanig begroeten, erkennen : u groeten we als Monarch des aardrijke; zalig zijn die vrede maken, treft hen ook der mensen spot, voor zijn kinderen groet hen God; — (w. g.) een zaak voor zo of zoveel groeten, in het ruwe op zekere maat, x>p zekere waarde schatten.