bn. bw.,
I. bn.,
1. het meest verwijderd: de uiterste grenzen; het uiterste puntje.
2. de grootste intensiteit bereikend, grootst, hoogst: in de uiterste nood; van het uiterste gewicht; — het uiterste geval, het meest ongunstige; — zijn uiterste best doen, zo veel doen als mogelijk is; zijn uiterste (beste) pogingen aanwenden;
3. in de uitdr. de uiterste prijs, de prijs waarvoor men iets ten slotte laten wil, waarbeneden men niet gaan wil.
4. laatst: op het uiterste ogenblik; — de uiterste wil, laatste wil, een akte, houdende de verklaring van hetgeen iem. wil dat na zijn dood met zijn eigendommen en bezittingen geschieden zal, testament.
5. zelfst. in: ten uiterste, bw. uitdr., in de hoogste mate.
II. bw., in de hoogste mate: dit is uiterst zeldzaam; hij was uiterst verbolgen, voldaan.