Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hoogst

betekenis & definitie

I. bw., ten zeerste, uitermate: dat is hoogst onbeleefd; hij was hoogst verbaasd;

II. zn. o.,

1. wat het meest omhoog ligt of is : op het hoogst van de toren; het hoogst(e) van de dag, de middagtijd;
2. het verhevenste, edelste : het hoogste waarvoor ons hart blaakt ;
3. het uiterste, meeste : dat is het hoogste wat. ik beloven kan ;op zijn hoogst,
1°. op het hoogste punt, in de hevigste graad: de storm was op zijn hoogst;
2°. in het uiterste, minst waarschijnlijke of aannemelijke geval, of volgens de ruimste rekening: je krijgt op zijn hoogst een kleine boete; er waren op zijn hoogst veertig mensen;

ten hoogste(n),

1°. ten zeerste: ik ben u ten hoogste verplicht;
2°. op zijn meest: het mag op zijn hoogst tien gulden kosten.