Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitbouwen

betekenis & definitie

(bouwde uit, heeft uitgebouwd),

1. naar buiten bouwen, t.w. buiten de oorspr. begrenzing, of zo dat het uitsteekt (boven de grond): een uitgebouwde vleugel, erker;een stad uitbouwen, vergroten; — (zeew.) het bovenste gedeelte van een schip breed maken.
2. (landb.) uitputten (een akker).