Wat is de betekenis van uitbouwen?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitbouwen

uitbouwen - Werkwoord 1. een bestaand gebouw groter maken door er iets aan te bouwen Wij hebben het huis uitgebouwd met een garage. 2. (figuurlijk) een organisatie of denkbeeld verder uitbreiden Zij kon haar boetiekje uitbouwen tot een modeketen met filia...

2024-04-27
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

uitbouwen

Uit de bouwmassa vooruitspringend deel van enige omvang, vaak toegevoegd, dus minder organisch met die massa verbonden.

2024-04-27
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Uitbouwen

Uitbouwen - het laatste rot en het achterste gelid volmaken bij het aantreden.

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitbouwen

uitbouwen - regelmatig werkwoord uitspraak: uit-bou-wen 1. groter maken ♢ in de toekomst zal de stad verder uitgebouwd worden 2. vergroten door er aan de buitenzijde een stuk aan te bouwen ♢ we...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitbouwen

v., útbouwe.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitbouwen

(bouwde uit, heeft uitgebouwd), 1. naar buiten bouwen, t.w. buiten de oorspr. begrenzing, of zo dat het uitsteekt (boven de grond): een uitgebouwde vleugel, erker;een stad uitbouwen, vergroten; — (zeew.) het bovenste gedeelte van een schip breed maken. 2. (landb.) uitputten (een akker).

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitbouwen

bouwde uit, h. uitgebouwd (bijbouwen, vergroten, inz. in overeenstemming met de leidende gedachte van het oorspronkelijke plan).

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitbouwen

(bouwde uit, heeft uitgebouwd) 1. vergroten buiten het reeds bestaande : een huis -. 2. ten einde bouwen.