(vergrootte, heeft vergroot),
1. groter maken: een stad, een tuin vergroten; een kledingstuk laten vergroten; zijn vermogen, een getal vergroten; — een foto vergroten, er een grotere afdruk van maken ;
vermeerderen: zijn macht, zijn roem, zijn kennis vergroten;
2. groter doen schijnen, een groter beeld geven van : bolle lenzen vergroten ; deze bril vergroot sterk ;
3. overdrijven, groter voorstellen dan het is; een gebeurtenis, een ongeluk vergroten.