Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Thuisblijven

betekenis & definitie

(bleef thuis, is thuisgebleven), in huis blijven, niet uitgaan ; ergens niet heengaan ; b.v. uit de school wegblijven : moet ik nu weer alleen thuisblijven ? —(fig.) hij kan wel thuisblijven, hij behoeft het in het geheel niet te beproeven ; daarmee kon hij wel thuisblijven, dat is van hoegenaamd geen belang, daarmee behoeft hij niet aan te komen; — (kaartsp.) hoog of thuisblijven! gezegd als men zijn tegenstander overtroeft: je moet een hoge kaart spelen, anders bereik je toch niets!

< >