Wat is de betekenis van Thuisblijven?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

thuisblijven

thuisblijven - Werkwoord 1. ergatief de eigen woning niet verlaten We zijn gewoon lekker een avondje thuisgebleven. Woordherkomst samenstelling van thuis en blijven

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Thuisblijven

v., thús-, weibliuwe.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Thuisblijven

(bleef thuis, is thuisgebleven), in huis blijven, niet uitgaan ; ergens niet heengaan ; b.v. uit de school wegblijven : moet ik nu weer alleen thuisblijven ? —(fig.) hij kan wel thuisblijven, hij behoeft het in het geheel niet te beproeven ; daarmee kon hij wel thuisblijven, dat is van hoegenaamd geen belang, daarmee behoeft hij niet aan te k...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

thuisblijven

bleef thuis, i. thuisgebleven (niet uitgaan; ergens niet heengaan).

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

thuisblijven

(bleef thuis, is thuisgebleven) 1. te huis blijven, niet uitgaan: hij is een hele week thuisgebleven; hij kan wel -, hij hoeft het niet te beproeven. 2. uit de school wegblijven.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Thuisblijven

(bleef thuis, is thuisgebleven), in huis blijven, niet uitgaan; (fig.) hij kan welthuisblijven, hij hoeft het niet te proberen.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Thuisblijven

Thuisblijven - (bleef thuis, is thuisgebleven), niet komen, te huis blijven; inz. uit de school wegblijven; — hij kan wel thuisblijven, hij behoeft het in het geheel niet te beproeven; daarmee kon hij wel thuisblijven, dat is van hoegenaamd geen belang, daarmee behoeft hij niet aan te komen.