Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tekenen

betekenis & definitie

(tekende, heeft getekend),

1. (overg.) door middel van een teken of merk onderscheiden, een merk zetten of plaatsen (op iets): linnengoed tekenen; de verkochte schapen zijn alle getekend: de bomen tekenem die geveld moeten worden; — (diam.) met Chinese inkt de plaats aangeven waar een steen moet gezaagd worden.
2. (overg.) ondertekenen, zijn handtekening plaatsen op: een brief tekenen; iets voor gezien tekenen; een schuldbekentenis, een verklaring tekenen; een vonnis tekenen; een huurcontract tekenen; de vrede is getekend; zijn naam tekenen; — (abs.) de nieuwe firma zal tekenen Q. P. & Co., zo zal de geldige handtekening zijn; hij mag nog niet tekenen: de ambtenaar van de burgerlijke statui zal op het register tekenen; — met betr. tot geldelijke bedragen: voor f 50 tekenen, zich door zijn handtekening verbinden dit bedrag te betalen; — van een verbintenis om als militair, matroos enz. te dienen: voor de Oost, voor koloniaal tekenen; — (oneig.) zich er wel voor willen verbinden, t.w. voor iets aangenaams: ik teken er voor altijd zulk weer te hebben.
3. (overg.) van figuren voorzien, in ’t bijz. gezegd van de huid van dieren (alleen passief gebruikt): het benedenlijf is blauw, met een groot zwart ovaal in ’t midden getekend; de kamer werd donker, de ramen werden grauw, even getekend met de lijn der gordijnen; zie ook bij Getekend.
4. (overg.) met potlood, krijt, inkt enz. een persoon of zaak afbeelden of voorstellen: een landschap, een kop, een landkaart tekenen; met de pen, met potlood, met pastel tekenen; bouwkundig tekenen; anatomisch tekenen; naar voorbeelden, naar de natuur, naar het naakt model tekenen; iem. iets naar het leven tekenen, naar de levende persoon, direct naar de zaak, niet naar een afbeelding.
5. (overg., fig.) met woorden een beeld van een persoon of zaak geven, beschrijven: in hartstochtelijke bewoordingen wordt de liefde der twee jongelieden getekend.
6. (overg., fig.) vertonen, zichtbaar maken, doen blijken; doen kennen: hun trekken tekenen de ernst die hun bezielt; de pas gerestaureerde gevel glom in het licht van de zon, de net gemetselde baksteentjes tekenden duidelijk hun langwerpige vierkantjes; dat antwoord tekent de man; het algemeen karakter der woningen tekent welvaart; gang en manieren tekenen duidelijk de zeerob; — zich tekenen, zijn omtrek vertonen, zich af-tekenen: hoe scherp tekent zich het rieten dak tegen een azuren hemel!wat is de toestand veel veranderd, hoe gans anders tekenen zich nu onze politieke partijen; — (abs.) die feiten tekenen, zijn sterk sprekend, geven de toestand duidelijk te kennen.
7. (overg.) aanwijzen, aangeven, b.v. de tijd door een uurwerk: gij zult me sterken, de uren zeegnen, die nog mijn wijzer teeknen moet (Bogaers); de peilschaal tekent heden 5 m + A.P., het water staat 5 meter boven A.P.
8. (onoverg.) zijn gezondheidstoestand of wat er in iem. omgaat door zijn uiterlijk tonen: wat ziet hij er slecht uit! ja, maar hij tekent altijd wel gauw; — die vrouw tekent, ze scheidt bloed af, ze is op het punt te baren; — dit paard tekent niet meer, men kan niet meer aan de tanden zijn ouderdom zien.
9. (onoverg., van de zee) een vochtige plek op het strand achterlaten, waaruit blijkt hoe hoog het water gestaan heeft: de zee tekent nog tot hier.
10. (onoverg., van jachthonden) door versnelde bewegingen van de staart het spoor of de nabijheid van wild aanduiden.
11. (onoverg., van wild) door zijn bewegingen te kennen geven dat en hoe het aangeschoten is: het haas tekende duidelijk.