Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Plaatsen

betekenis & definitie

(plaatste, heeft geplaatst),

1. een plaats geven aan, stellen, zetten: waar zullen wij de piano plaatsen?; zijn gasten met overleg plaatsen: — een nieuweling op school in de achtste klasse plaatsen; — iem. op de troon plaatsen, tot vorst verkiezen; — hij plaatste zich naast mij, aan de deur, nam daar plaats; — de tijd, waarin wij de zondvloedplaatsen, ons denken; — (fig.) ik kan dat van hem niet plaatsen, niet billijken, niet zetten; — een advertentie plaatsen, in de krant doen opnemen; — een handelsartikel plaatsen, verkopen; — (fig.) zijn hart is goed geplaatst, hij heeft een goede inborst; — men moet wel toezien, waar men zijn vriendschap plaatst, aan wie men haar schenkt;
2. (sport.) (Eng. place) bij wedstrijden, de plaats of rangorde bepalen tussen de deelnemers die liet eindpunt bereiken en prijswinners zijn: het paard was favoriet maar werd slechts als derde geplaatst;
3. beleggen: zijn geld goed, voordelig plaatsen;
4. een betrekking geven: dienstboden plaatsen, aan een betrekking helpen: — iem. plaatsen, een betrekking verschaffen; ik kan nog iem. plaatsen, in mijn dienst nemen; hij is eindelijk geplaatst, heeft eindelijk een betrekking; zijn zoon bij de administratie geplaatst zien te krijgen; hij heeft al zijn kinderen goed weten te plaatsen, aan een goede betrekking geholpen.