Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zetten

betekenis & definitie

(zette, heeft gezet),

I. overg.,
1. doen zitten : zet het kind op uw schoot; een zieke in een leunstoel zetten : een kip op eieren te broeden zetten, eieren laten uitbroeden ; zich zetten, gaan zitten ; — (meest Zuidn.) zei u, neem plaats; iem. te paard zetten, op het paard helpen, (fig.) hem voorthelpen ; — iem. weer in het zadel zetten, (fig.) hem te paard helpen, in betere omstandigheden brengen; — (oneig.)' zich op de troon zetten, zich (met geweld) daarvan meester maken; — (fig.) zich voor iets zetten, iets dat men gaat doen met ernst en toewijding aanvatten; — (Zuidn.) zich zetten, zich weren, zich inspannen; —(iets) in opgerichte stand ergens 2.plaatsen (vaak in tegenst. met leggen): je moet de fles zetten, niet leggen; een glas op tafel zetten ; een boek in de kast zetten ; een paal rechtop zetten ; loden soldaten in rij en gelid zetten ; — in vele gevallen wordt niet meer aan opgerichte stand gedacht en is de bet. eenvoudig plaatsen ; het wordt in deze zin toegepast op alle zaken die niet bepaald geacht worden te liggen : de pot op het vuur zetten ; iets in de zon, in de open lucht zetten; alles op zijn plaats zetten ; stoelen bij de tafel, voor het raam zetten ; eten, spijzen op tafel zetten,. opdragen ; een hoed op zijn hoofd zetten ; — het ene been voor het andere zetten, langzaam voortgaan ; — ergens zijn schouders onder zetten, er zijn krachten aan wijden, het helpen tot stand brengen; — iem. een beentje zetten, hem de voet lichten ; — hij zet geen voet meer over de drempel enz., zie Voet; — (van personen) een kind in de hoek zetten, doen staan (als bestraffing); — zonder gedachte aan staan: iem. aan land zetten, hem ontschepen; — (spr.) ongenode gasten zet men achter de deur, worden kwalijk ontvangen ; — iem. buiten de deur zetten, hem verwijderen ; — iem. op straat zetten, uit het huis verwijderen omdat hij de huur niet betaalt; (fig.) hem uit zijn betrekking ontslaan, hem alle inkomsten ontnemen ; —de kachel zetten, voor de schoorsteen plaatsen met pijpen en toebehoren om te kunnen stoken ; — iem. op zijn plaats, zijn nummer zetten, hem deemoedigen ; — iem. in het zonnetje zetten, zie Zonnetje; — (gemeenz.) zich op voer zetten, flink eten;
3.plaatsen, bep. met de gedachte dat iets of iem. ergens vast of opgesloten zit: iem. in de gevangenis, achter de tralies zetten, gevangen zetten; vogels in een kooi zetten ; — juwelen, stenen zetten, kassen ; een schilderij in een lijst zetten, inlijsten; — (vast)naaien : knopen aan een jas, een stuk in een hemd zetten;
4.in tal van vaste, meer of minder eig. uitdr. en verbindingen : stoelen zetten, geregeld plaatsen, in een kerk b.v.; — gelagen zetten, een tapperij houden; — bomen zetten, planten ; — een huis (laten,) zetten, (laten) bouwen ; — iets te koop, te huur zetten, bekendmaken dat men het verkopen, verhuren wil; — iets te kijk zetten, het laten bekijken ; iem. te kijk zetten, aan de bespotting, verachting prijs geven ; — hooi aan oppers, hout aan vamen zetten, er oppers, vamen van maken; — iets, iem. op zijde zetten, zie Zijde; — iem. het pistool op de borst zetten, zie Pistool; iem. het mes op de keel zetten, zie Mes ; — brengen : het glas aan de mond zetten, om te drinken; — bloedzuigers, koppen zetten, op het lichaam aanbrengen ; — een lavement zetten, het iem. geven ; — iem. het hoofd recht zetten, hem doen gehoorzamen ; — iets in azijn zetten, er in inmaken ; — land onder water zetten, het water er over laten stromen, het inunderen ; — een steenbekleding in beton zetten, met beton metselen ; — vis in een vijver zetten, poten ; — zijn naam onder een stuk zetten, het ondertekenen; een adres op een brief zetten ; — de puntjes op de i zetten, zie I; — iets in de krant zetten, door middel der krant bekendmaken ;

een schip op een zandplaat, op het strand zetten, het daarop vastvaren, laten stranden; — iem. over de rivier zetten, overvaren; — een klok, een machine stil zetten, buiten werking brengen; —geld op rente zetten, tegen zeker percent uitlenen; — zijn horloge in de lommerd zetten, het er brengen om er geld op te lenen; — iets te pand zetten, als onderpand geven; — er eentje op zetten, een borrel of een glas bier drinken ; — dat zal ik je betaald zetten, ik zal mij daarvoor op je wreken, je doen boeten ; — woorden op muziek zetten, er muziek bij maken; — iem. aan het werk zetten, hem doen werken ; — een paard in galop zetten, doen galopperen ; — zich iets in, uit het hoofd zetten, zie Hoofd ; — zich over iets heen zetten, het uit zijn gedachten verdringen;

5.bepalen: zijn zinnen op iets zetten, het sterk, voor alles begeren ; — ik heb het er op gezet, ik ben vast van plan ; tijd en uur voor iets zetten, vaststellen, bestemmen ; vgl. Gezet; — de prijs van het brood zetten, van overheidswege bepalen, regelen; — een prijs op iemands hoofd zetten, geld uitloven om hem levend of dood in handen te krijgen ;

als taak stellen : dat zet ik u, ik geloof niet dat gij het kunt, doet;

6. wagen, inzetten : geld, zijn geluk op een kaart, alles op het spel zetten ; — verwedden : ik zet er een gulden onder, tegen; ik zet er mijn hoofd onder, ik geloof het stellig en zek
7. in de vereiste stand of toestand brengen: een gebroken been zetten, de delen samenvoegen en in een verband leggen ;
8. zich zetten, zijn vaste vorm, zijn' definitieve gesteldheid krijgen: de vrucht heeft zich gezet, het ei ontwikkelt zich tot vrucht; — de koude heeft zich daar gezet, is daar vast geworden, vertoont daar haar uitwerking ; — ik zal er de tering niet van zetten, krijgen, ik kan het best doen; — dat zet kwaad bloed, dat geeft verbittering, haat;
9. aannemen (als houding of uitdrukking) : een verbaasd gezicht —, een hoge borst zetten ; 10.iem., iets niet kunnen zetten, niet mogen lijden, niet kunnen velen
11. laten aftrekken, bereiden : koffie, thee, vlier zetten ;
12. in verb. als de volg. zoveel als met de genoemde handeling beginnen : het op een lopen zetten ;
13. (drukk.) letters zetten, letterstaafjes tot woorden en zinnen samenschikken ; — vervolgens ook met een (hoeveelheid) tekst als voorwerp waarvan de letters, de typen aldus geschikt worden : er moet nog een vel gezet worden; dat artikel is nog niet gezet', — (muz.) arrangeren;
14. (tuinb.) entwjjze bestaande in zijdelings plakken of tussenschuiven
15. (metaalbew.) doorzetten, joggelen ;

een zaag zetten, de tanden afwisselend naar buiten en naar binnen ombuigen, schranken; II.onoverg.,

1. krimpen (van metselwerk, tengevolge van indroging der specie); — inklinken van grondlagen ;
2.zich met een zet verplaatsen, springen : Marco’s rosinant vliegt over heg en hek — zet over groeve en grachten (Staring).