Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SPONS

betekenis & definitie

I. v. (-en, sponzen),

1. naam van de dieren die de hoofdafdeling der Porifera vormen, zij leven als afzonderlijke dieren, of vormen groepen (stokken).
2. het vaste gedeelte of geraamte van de onder 1. genoemde dieren waaruit de zachtere delen verwijderd zijn, dat om zijn groot vermogen vloeistoffen op te zuigen en onder de minste druk weer los te laten in talrijke huishoudelijke en technische toepassingen gebruikt wordt: met een spons wassen, iets uitvegen; — nabootsing van zo’n spons in andere stof: een spons van gummi; — (zegsw.) de spons over iets halen, er niet meer over spreken; — drinken als een spons, erg veel drinken; vandaar.
3. iem. die veel drinkt: hij zit al weer achter een glas, de spons!
4. als stofn.: een stukje spons; het is net spons.

II. (verbasterd uit pons <Fr. ponce), v. (-en), doorgeprikte tekening, pons.