(zette recht, heeft rechtgezet),
1. (Zuidn.) overeind, in omhoog gerichte stand zetten: dat vaasje is omgevallen, zet het eens recht; — in N.-Ned. wordt rechtzetten alleen gezegd van iets dat scheef stond ;
2. (van personen) iem. die verkeerd handelt te kennen geven hoe hij zich gedragen moet: iem. rechtzetten, hem zijn plicht voorhouden, hem onder handen nemen, een kwaadwillige tot rede brengen;
3. een onjuiste voorstelling vervangen door de juiste : een bericht in de krant rechtzetten.