Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Plunderen

betekenis & definitie

(plunderde, heeft geplunderd), roven, stelen, als buit meenemen, resp. beroven, alles weghalen uit: de stad werd geplunderd; de soldaten plunderden drie dagen lang; — (oneig.) ontdoen van de inhoud of van wat er aan zit: die kerseboom is letterlijk geplunderd, er zit nagenoeg niets meer aan; — voor die zieke heb ik mijn linnenkast geplunderd, bijna leeggemaakt; — die fijne dame heeft haar minnaar geplunderd, hem geruïneerd, tot armoede gebracht; — (fig.) een schrijver plunderen, uit zijn geschriften overnemen, zonder daarvan melding te maken.