Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dagen

betekenis & definitie

I. (daagde, heeft gedaagd), (onoverg.)

1. (onpers.) dag worden: het daget (daagt) in den Oosten; — (fig.) het begint mij te dagen, er gaat mij een licht op, ik begin het te begrijpen; — (gew.) ’t zal er dagen, ’t zal er spannen, er zullen klappen vallen.
2. (pers.) de morgen daagt, breekt aan; — (fig.) een schone toekomst daagt; ’t morgenrood der vrijheid daagt; vgl. opdagen.

II. (daagde, heeft gedaagd), (overg.)

1. (recht.) tegen een bepaalde dag voor het gerecht ontbieden, dagvaarden.
2. ten strijde oproepen, tot een tweegevecht uitdagen; vgl. in-, uitdagen.

III. (daagde, heeft gedaagd), (gew.) jongensspel: met een leren riem centen langs de grond voortslaan, naar een zeker doel.



Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis? Klik hier en word vriend van Ensie.