I. tw., klanknabootsing,
1. om het doffe geluid uit te drukken, dat een zwaar, vallend lichaam maakt: plof! daar lag hij op de grond;
2. om het geluid weer te geven van een plotseling ontbrandend of ontsnappend gas: plof! daar brandde het gaspitje;
II. zn. m. (-fen),
1. geluid van een vallend of stotend lichaam;
2. val, smak : een plof doen;
3. geluid van een plotseling ontbrandend of ontsnappend gas : met een plof schoot de vlam opeens in de kachel omhoog.