Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Plof

betekenis & definitie

I. tw., klanknabootsing,

1. om het doffe geluid uit te drukken, dat een zwaar, vallend lichaam maakt: plof! daar lag hij op de grond;
2. om het geluid weer te geven van een plotseling ontbrandend of ontsnappend gas: plof! daar brandde het gaspitje;

II. zn. m. (-fen),

1. geluid van een vallend of stotend lichaam;
2. val, smak : een plof doen;
3. geluid van een plotseling ontbrandend of ontsnappend gas : met een plof schoot de vlam opeens in de kachel omhoog.

< >