Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vallend

betekenis & definitie

bn.,

1. uit een hoger gelegen punt in (nagenoeg) verticale richting naar beneden komend: (orn.) vallend blad, een nederwaarts afhangend blad; —(sterr.) vallende ster, eig. een meteoor die in de aardatmosfeer dringt en daarbij tengevolge van de verhitting geheel of gedeeltelijk verdampt;
2. dalend, zakkend: een staffeltarief of tarief met vallende schaal; — vallend water, soms -tij, eb: met vallend water aan de grond zeilend, moet men nimmer een anker van het voorschip laten vallen; — m. betr. t. de duisternis, de avond, de nacht: ’t vallend duister; — (taalk.) vallende toon, valtoon;
3. naar beneden gericht, af-, overhellend, hellend, schuin: vallende mijngangen, die hellen, naar beneden lopen; — vallende masten, (w. g.) lichtelijk achterover hellende masten; — vallende tand, in tegenst. met staande tand, baksteenmetselwerk dat zodanig wordt afgebroken dat er telkens een stootvoeg naar dezelfde richting wordt versprongen: metselen met een vallende tand.