Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pater

betekenis & definitie

(Lat.), m. (-s),

1. (R.-K.) priester die tot een geestelijke orde behoort ; — het is een pater goedleven, iem. die een gemakkelijk en overdadig leven leidt, die er welgedaan uitziet ; — dat is alleen voor pater en mater, en niet voor ’t gehele convent, dat is geen spek voor uw bek, dat is voor u te duur, te hoog, te geleerd enz. ;
2. de pekzwarte watertor (Rydrophilus piceus) ;
2. een bonte vlinder, ook schoenlapper geheten.