I. (goot over, heeft overgegoten),
1. gieten van het ene vat in het andere: wijn uit de fles in een karaf overgieten;
2. (fig.) (ontleend aan liet gieten van gesmolten metaal in een vorm) in zekere (andere) vorm brengen: een overgieten van de Grondwet in nieuwere vorm;
3. door gieten doen overlopen: pas op! anders giet je de kom over;
II. (overgoot, heeft overgoten),
1. overstorten, bedekken met iets dat uitgegoten kan worden: de vruchten met wijn overgieten; (zegsw.) met of van ’t zelfde nat of sop overgoten zijn, gelijk de anderen zijn, dezelfde gebreken enz. hebben;
2. (oneig.) overstorten, geheel bedekken: met een vloed van licht overgieten.