(volgde op, heeft en is opgevolgd),
1. iem. of iets volgen : zij waren elkaar zo ras in de eeuwigheid opgevolgd ; de stilte die het Kerstfeest voorgaat en opvolgt;
2. op iem. volgen, in zijn plaats treden; aan de regering komen : koning Leopold is {heeft) zijn vader opgevolgd. ;
3. gevolg geven (aan), nakomen, naleven: hij heeft dat bevel, voorschrift opgevolgd.