Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Waren

betekenis & definitie

I.(waarde, heeft gewaard), dwalen: haar blikken waarden over het veld; tot spoor van bloed., bij ’t rustloos waren, zijn schreden stuit (Staring); — in ’t bijz. met betr. tot geesten en andere bovennatuurlijke verschijnselen, spoken, hier en daar verschijnen : boze geesten waren overal; Narcissus geest, die als een spook bleef waren (Staring).

II. (waarde, heeft gewaard), (veroud. en gew.) verzekeren ; hoeden ; beschermen ; zich waren, zich in acht nemen.