Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Begeven

betekenis & definitie

(begaf, heeft begeven),

1. (ambten, posten) aan iem. geven, toevertrouwen; wie heeft die post te begeven? wie heeft het recht van benoeming;
2. verlaten, in de steek laten: zijn vrienden begeven hem; de hoop schijnt haar te begeven, zij hoopt niet meer; — in ’t bijz. van vermogens: zijn krachten hadden hem begeven; mijn ogen begeven mij, ik kan niet goed meer zien;

3. zich begeven, ergens heengaan: zich naar de stad op weg begeven; 't windje, moe van 't zweven, heeft zich schuil begeven, is gaan schuilen: — zich op de vlucht begeven, op de vlucht gaan: — zich in een gesprek begeven, een gesprek aanknopen; — zich in het huwelijk begeven, in het huwelijk treden; — zich in gevaar begeven, er zich aan blootstellen;

4. het begeven, bezwijken, de last niet meer kunnen dragen (niet zich begeven): die tros zal het begeven, zal het niet houden: — Zuidn. ook absol.: het ijs begaf onder zijn voeten, was niet sterk genoeg, brak.