(stookte op, heeft opgestookt),
1. sterker doen branden: het vuur opstoken ;
2. stokende verbruiken, verstoken: al het hout opstoken;
3. (Zuidn.) influisteren, voorzeggen: de meester wil niet dat de kinderen opstoken ;
4. met woorden aanzetten tot (iets laakbaars); resp. door opwindende woorden ontevredenheid of verdeeldheid verwekken bij ; opzetten: iem. opstoken.