Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Openen

betekenis & definitie

(opende, heeft geopend),

1. ontsluiten, openmaken wat afsluit, resp. wat gesloten is: een deur, een venster openen; de kraan van de waterleiding openen; de luiken op het dek van het schip waren geopend; — (van wrat versperd, ontoegankelijk gemaakt is) een hok openen; zij openden door middel van valse sleutels kasten en kisten; een fles openen, ontkurken; — (van pakketten, brieven enz.) het zegel of de afsluiting verbreken: het openen der stembriefjes; — een testament openen; — (van boeken) openslaan; — (van bloemen) de bloembladen ontplooien: de reeds ontloken bloemen openden hun kelken; (wederk.): de meeste bloemen die zich ’s ochtends openen; — een geopend graf; de aarde opent zich; — (van lichaamsdelen) de armen openen, uitbreiden, inz. om iem. te ontvangen; oog en oor openen, aandachtig letten op wat er te zien en te horen is; iem. de ogen openen, (oneig.) hem de waarheid doen zien; iem. de mond openen, hem aan het spreken brengen; — (krijgsw.) de gelederen openen, de rijen op afstanden van elkaar plaatsen: — (handel) iem. een krediet, een lopende rekening openen, hem een krediet verlenen; een inschrijving, de intekening op iets openen, de gelegenheid daartoe openstellen;
2. een opening (gat, scheur) in iets maken; opensnijden, openscheuren: een ader openen; — een opening maken in iets dat verstopt, dicht is: een riool openen;
3. ontsluiten, openstellen, toegankelijk, vrij maken: de toegang tot iets openen; de nieuwe weg naar zee, die de bronnen openen zou voor nieuw verkeer; het museum is slechts op bepaalde uren geopend; — de jacht openen;
4. ontsluiten; in toepassing op wat verborgen is: de hemelen werden hem geopend (Matth. 3: 16); een verschiet openen; een vooruitzicht openen; (wederk.) het aangenaam vooruitzicht dat zich voor mij opent; — openbaren: iem. zijn hart openen, uiting geven van zijn innigste gevoelens;
5. beginnen, voor het eerst openstellen: het bal openen; een tentoonstelling openen; — gaan beginnen, in bedrijf brengen: een winkel, een school, een fabriek openen; — een vergadering, de Staten-Generaal openen, verklaren dat zij met haar werkzaamheden kan aanvangen; — de veldtocht openen, met de vijandelijkheden een aanvang maken;

het vuur openen, beginnen te schieten; — (wederk.) toen opende zich een nieuw tijdperk in de letterkunde; — (handel) in toepassing op de stand van de markt aan het begin van de beurstijd: raapolie opende flauw, doch sloot vaster.