Wat is de betekenis van Openen?

Openen - beginnen (met betrekking tot de stand van de markt). Bijv. NMB opende op de oude koers. De beurs opende flauw. Open outcry (Eng.) het schreeuwen bij de handel op de optiebeurs. Operatie andere naam voor transactie.

openen - regelmatig werkwoord uitspraak: o-pe-nen 1. het gaan doen ♢ de vergadering werd geopend 2. zichtbaar worden ♢ de toekomst opent zich voor ons 1. je hart vo...

Het eerste bod doen in een biedverloop.

openen: men opent de koers door als eerste aan te vallen.

- een onderzoek openen, een onderzoek instellen. Een onderzoeksrechter kan dan ook een onderzoek openen in extreem-rechtse kringen en nagaan of Brunerie inderdaad op eigen houtje opereerde. - HN, 16-07-2002. - een dossier openen, een dossier aanleggen.

1. Van pers.: (de deur) opendoen. Hij verwaardigt zich aan te kloppen (wat hij zeker nooit aan Mak’s deur zou doen). Emke komt openen, TEIRLINCK 1952, 1, 138. 2. Van deuren: vanzelf, automatisch opengaan (naar fr. 's ouvrir automatiquement). De deuren openen zichzelf (in een lift), Taalb. 1973, II, 772. 3. Van ramen, deu...

v., iepen-, opdwaen, iepenje.

(opende, heeft geopend), 1. ontsluiten, openmaken wat afsluit, resp. wat gesloten is: een deur, een venster openen; de kraan van de waterleiding openen; de luiken op het dek van het schip waren geopend; — (van wrat versperd, ontoegankelijk gemaakt is) een hok openen; zij openden door middel van valse sleutels kasten en kisten; ...

opende, h. geopend (1 opendoen, ontsluiten; 2 fig. beginnen met iets; 3 refl. zich ontsluiten, ook fig.): 1. de ogen openen; fig. iem. de ogen openen; 2. een vergadering openen, (van den voorzitter) verklaren, dat men met de werkzaamheden beginnen kan; een zaak een school openen; 3. de grond opent zich.

('o:pənən) (opende, heeft geopend) 1. wat gesloten is open maken: een deur -; een slot, een testament -; een geopend graf; een geopende groeve; de lippen -. ➝ oog, oor. Syn. ontsluiten. 2. de gelegenheid openstellen voor iets bepaalds: een inschrijving, intekening -. ➝ krediet. 3. er een gat, scheur in maken: een slagader, een gezwel, een...

(opende, heeft geopend), I. (overg.) 1. ontsluiten, openmaken wat gesloten is: een venster openen ; een fles ontkurken; een testament openen; de aarde opent zich; (van lichaamsdelen) de armen openen, uitbreiden, m.n. om iemand er in te ontvangen; oog en oor openen, aandachtig letten op wat er te zien en te horen is: iemand de ogen openen, (oneig.)...

Openen (opende, heeft geopend), openmaken wat gesloten is : eene deur, een venster openen; — eene fiesch openen, ontkurken; — eene ader openen, om bloed af te tappen; — een lijk openen, om te onderzoeken, waaraan de dood is toe te schrijven; — (verv.) de kuip openen, uit de klaargemaakte kuip met verf beginnen te verven;...

b.w. 1. Open maken. De kluizen openen, de luiken openen. 2. Uitbreken. De buitenhuid openen.