Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oostindisch

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. in Oost-lndië geboren of daar verblijvende: Oostindische Dames en Heren; — Oostindisch ambtenaar, eert. offic. naam voor gediplomeerde ambtenaren in dienst bij de regering van Nederlands-Indië; — in Oost-lndië thuis horende, daaruit herkomstig: Oostindische specerijen; — Oostindische inkt, inktsoort om mee te tekenen, eigenlijk uit China herkomstig; — Oostindische kers, eenjarige plant van het geslacht klimkers (Tropaeolum majus); — de Verenigde Oostindische Compagnie, de grote handelmaatschappij, aan welke in 1602 de Staten-Generaal de alleenhandel op Oost-lndië bij octrooi verleenden; — de Oostindische Archipel, de eilandengroepen tussen het vasteland van Azië en Australië;
2. als bw. in de zegsw. zich oostindisch doof houden, de schijn aannemen alsof men niet hoort dat men geroepen, aangesproken of om iets verzocht wordt.