Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dienst

betekenis & definitie

m. (-en),

1. het dienen, dienstbaar zijn: in iemands dienst treden, hem als ondergeschikte gaan dienen ; iem. in dienst nemen ; in dienst van de Staat overgaan ; in dienst der waarheid, der liefde, van Gods woord; vgl. gods-, beelden-, loon-, krijgs-, staatsdienst;
2. het dienen als soldaat, staat van werkzaamheid als militair: hij is in, onder dienst geweest; hij heeft de dienst verlaten, is uit dienst, is van de dienst af ; dienst nemen voor Indië; — hij heeft twaalf jaren dienst, twaalf jaar gediend ;
3. het verrichten van ambtswerkzaamheden gedurende een bepaalde tijd: van 8 tot 12 heb ik dienst; vandaag is hij vrij van dienst; dienst gaat voor ; de adjudant van dienst, die de wacht heeft;
4. in, buiten dienst zijn, zijn betrekking waarnemen of (van zaken) voor zijn bestemming gebruikt worden, resp. daar niet meer in fungeren: hij is al lang niet meer in dienst; die wagens zijn buiten dienst gesteld; nieuw materieel in dienst stellen ; een touw deed dienst als trapleuning, werd er voor gebruikt;
5. geheel der werkzaamheden die voor, resp. door een openbare instelling verricht worden, en vand. die instelling zelf: de dienst van het goederenvervoer; de geneeskundige dienst; een tak van dienst, afdeling van publieke werkzaamheid; — werkzaamheid ener openbare instelling ten behoeve van het publiek : de dienst heeft door ’t ongeluk slechts kort stilgestaan ; — vgl. dienstregeling; — (financiewezen) boekjaar : posten overschrijven op de dienst (van) 1923;
6. nederige hulde, verering : de dienst van God; — het verrichten van kerkelijke plechtigheden, godsdienstoefening : er is van avond dienst (vooral in de Katli. Kerk); — (R.-K.) lijkdienst: iem. met de laagste dienst begraven, hem eenvoudig begraven, (fig.) hem armoedig, slecht onthalen ; —
7. positie die men in iemands huis als dienstbare (knecht, meid, kok enz.) inneemt, betrekking : een nieuwe dienst zoeken ; naar een meid in haar vorige dienst informeren ; — een goede dienst, waar men ’t goed heeft; — er zijn meer goede diensten dan kerken, zegswijze van dienstboden, om te kennen te geven dat het hun onverschillig is hun dienst te verlaten; 8. handeling of geheel der handelingen die men als ondergeschikte ten behoeve van iem. verricht: ontslagen onder dankbetuiging voor de vele diensten, den lande bewezen; — bij uitbr., zonder dat van ondergeschiktheid sprake is : wat men ten behoeve, ten nutte van iemand verricht: ge hebt me daar een goede dienst gedaan (bewezen); — iem. een kwade, slechte dienst doen, hem benadelen in de mening dat men hem bevoordeelt; — (spr.) de ene dienst is de andere waard, een dienst geeft enig recht op wederdienst ; — (spr.) een aangeboden dienst is zelden aangenaam ;iem. zijn goede diensten aanbieden, zijn hulp, bemiddeling ; — iem. ten dienste staan, ter beschikking;
9. dat boekje is me van dienst geweest, heeft me geholpen, ik heb er nut van gehad; —waarmee kan ik u van dienst zijn? ; wat is er van uw dienst? wat verlangt u ? —ten dienste staan, ter beschikking ; — gooi dat mul papier niet weg, het kan nog wel eens dienst doen, gebruikt worden, van nut zijn.