Wat is de betekenis van Oostindisch?

2024-03-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Oostindisch

adj. & adv., Eastyndysk; -e kers, ljippekop, hakje-, hertsjeblom; — doof, Ingelsk dôf, kwarteldôf, dôf foar it iene ear.

2024-03-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oostindisch

bn. bw., 1. in Oost-lndië geboren of daar verblijvende: Oostindische Dames en Heren; — Oostindisch ambtenaar, eert. offic. naam voor gediplomeerde ambtenaren in dienst bij de regering van Nederlands-Indië; — in Oost-lndië thuis horende, daaruit herkomstig: Oostindische specerijen; — Oostindische inkt, inktsoort om m...

2024-03-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Oostindisch

bn., bw. ([als] van, in, uit, eigen aan, betrekking hebbende op Oost-Indië): de Oostindische Compagnie, 1602-1799; Oostindisch doof zijn, zich Oostindisch doof houden, doen alsof men iets niet hoorde; zie kers II, kapper II.

Wil je toegang tot alle 6 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Oostindisch

(o:st'indiə) bn. en bw. (als) van, in, uit, betreffende Oost-Indië : de -e archipel; ambtenaar; -e specerijen; schip; -e handel; -e landen, eilanden, kwartieren; -e Kompagnie, Nederlandse Oostindische Kompagnie. → doof, inkt, lading, reis.