(ontscheepte, heeft en is ontscheept),
1. (overg.) uit het schip laten, aan land doen gaan; aan land brengen: troepen ontschepen; wat verder ontscheept men Segovische wol.
2. (onoverg., gall.) (Zuidn.) uit het schip gaan; landen: met een grote troepenmacht ontscheepte hij aan de Noordkust.