Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onpersoonlijk

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. geen persoon zijnde: een onpersoonlijk God.
2. geen eigen karakter hebbende; op zulk een wijze: deze schilder werkt onpersoonlijk.
3. niet op een bepaalde of een bekende persoon betrekking hebbende: deze opmerking is onpersoonlijk; bij het bespreken van misstanden valt het moeilijk onpersoonlijk te blijven.
4. (spraakk.) onpersoonlijke werkwoorden, die een werking voorstellen als uitgaande van een onbepaalde zelfstandigheid: onpersoonlijke ww. komen alleen in de onbepaalde wijs en de derde pers. enk. voor, b.v. het regent, het sneeuwt; een werkwoord schijnbaar onpersoonlijk gebruiken.